Ministers van de verschillende EU-lidstaten zijn akkoord met een aanpassing van de aanstormende Euro 7-uitstootnorm. Zij geven hiermee groen licht voor het afzwakken van de norm.
Dit meldt Reuters. De Euro 7-norm is een nieuwe norm die de uitstoot van voertuigen verder aanscherpt. De norm is in 2022 gepresenteerd, en leidden tot een storm van kritiek. Diverse EU-lidstaten waaronder Frankrijk, Italië en Tsjechië verzetten zich fel tegen de invoering van de Euro 7-norm. De landen stellen onder meer dat de nieuwe normering autofabrikanten veel geld en moeite kost, terwijl de milieuwinst beperkt zou zijn. Ook beargumenteren de EU-lidstaten dat het geld dat de Euro 7-norm kost, beter geïnvesteerd kan worden in het elektrificeren van het Europese wagenpark.
Spanje kwam daarop met een voorstel voor een compromis, waar de ministers van de EU-lidstaten zich volgens Reuters nu achter scharen. Onderdeel van dit compromis is onder meer dat de Euro 7-norm vasthoudt aan de NOx-uitstoot die we al kennen uit de Euro 6-norm. Dit brengt geen verandering met zich mee voor benzinevoertuigen, maar zorgt wel voor lagere eisen voor dieselvoertuigen. In de Euro 6d-norm is deze grens vastgelegd op 80 mg per kilometer, wat in Euro 7 60 mg per kilometer zou worden. Deze grens is al langer van toepassing op benzinevoertuigen.
Vasthouden aan de Euro 6-norm betekent ook dat minder strenge eisen worden gesteld aan de wijze waarop de uitstoot van voertuigen moet worden gemeten. Een andere belangrijke wijziging is dat voertuigen niet tien jaar lang hoeven te blijven voldoen aan de vastgestelde uitstoot normen, terwijl dit bij het originele plan voor de Euro 7-norm wel het geval was.
In de praktijk brengt Euro 7 ook in afgezwakte vorm nog altijd aangescherpte eisen met zich mee. Een belangrijke verandering ten opzichte van de Euro 6-norm is dat ook schadelijke stoffen die slijtage van de banden en remstof veroorzaken meetellen.
Reuters meldt ook dat de Euro 7-norm voor vrachtwagens en bussen niet wordt afgezwakt. Dit is opvallend, aangezien Euro 7 juist de eerste norm zou moeten worden waarin het onderscheid tussen vrachtwagens en bussen enerzijds en personenvoertuigen anderzijds zou worden losgelaten. Dit onderscheid blijft volgens Reuters echter dus ook in de afgezwakte Euro 7-norm bestaan.
Hoewel de ministers van de verschillende EU-lidstaten akkoord zijn met het compromis dat Spanje voorstelt, betekent dat niet dat de Euro 7-norm definitief wordt afgezwakt. Zowel de Europese Raad, het Europees Parlement als de Europese Commissie moeten nog akkoord gaan met het plan. De Euro 7-norm moet vanaf 1 juli 2025 van kracht zijn.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Foto: Arek Socha via Pixabay
Het kabinet wil het gebruik van waterstof als brandstof voor vrachtwagens en (bestel)auto’s stimuleren. Het trekt in totaal 125 miljoen euro uit om ondernemers te helpen de overstap naar waterstof te maken. Dit moet de komende jaren onder meer leiden tot de komst van veertig nieuwe waterstoftankstations en de introductie van enkele duizenden voertuigen op waterstof op de Nederlandse wegen.
Een belangrijk onderdeel van de energietransitie is het afbouwen van het gebruik van fossiele brandstoffen. Onder meer veel zakelijke voertuigen als vrachtwagens, bestelauto’s en zakelijke personenauto’s rijden nog altijd op diesel of benzine. Het kabinet wijst op diverse voordelen van voertuigen die op waterstof rijden: ze zijn schoon, kennen een grote actieradius, hoeven niet te worden opgeladen en brengen daardoor geen problemen met het stroomnet met zich mee.
De overheid wil ondernemers daarom stimuleren de overstap te maken naar rijden op waterstof. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is de beschikbaarheid van voldoende waterstoftankstations. Met een subsidie van 125 miljoen euro wil het kabinet de komst van zo’n veertig nieuwe waterstoftankstations in Nederland faciliteren. Daarnaast moeten enkele duizenden voertuigen op waterstof hun weg vinden naar de Nederlandse wegen.
Met de subsidie wil het kabinet waterstof een serieus alternatief maken voor ondernemers die schoon willen rijden. Waterstof moet zo een goede optie worden naast elektrisch rijden op een batterij. Staatssecretaris Viviane Heijnen van Infrastructuur en Waterstaat: “Waterstof kan hiermee echt gaan doorbreken. De belofte van waterstof is er al jaren. Zeker voor ondernemers die over langere afstanden schoon willen rijden met een zwaardere auto, bijvoorbeeld een vrachtwagen, kan waterstof ideaal zijn. Maar dan moeten er wel tankstations zijn en moet er genoeg te kiezen zijn voor ondernemers. Het wordt tijd dat we ervoor zorgen dat waterstof zijn belofte in gaat lossen.”
Ondernemers kunnen de subsidie vanaf maart 2024 aanvragen. Bij iedere aanvraag moet minimaal één tankstation én de aanschaf van voldoende vrachtwagens of bestelbussen om het tankstation direct vanaf de start rendabel te maken omvatten. Gemiddeld gaat het daarbij om zo’n tien tot vijftien waterstofvrachtwagens.
In de praktijk betekent dit dat transportbedrijven en tankstationhouders hun krachten moeten bundelen in een subsidieaanvraag. Staatssecretaris Heijnen wil zo een einde maken aan de ‘kip-ei discussie’ of je eerst tankstation moet hebben zodat er getankt kan worden, of juist eerst auto’s zodat je rendabel een tankstation kan bouwen.
Het kabinet wil tot 40% van de kosten voor de bouw van een waterstoftankstation subsidiëren. Daarnaast wil het per vrachtwagen of bestelbus 80% van het prijsverschil met een dieselvariant compenseren. Als voorwaarde aan tankstations stelt het kabinet dat deze voor zowel vrachtwagens als personenauto’s geschikt moeten zijn, en openbaar toegankelijk moeten zijn.
De subsidieregeling kent een looptijd van vier jaar en loopt van 2024 tot en met 2028. De regeling moet leiden tot een landelijk dekkend netwerk van waterstoftankstations, wat in lijn ligt met Europese doelstellingen. Zo eist de EU dat er in 2030 langs alle Europese hoofdsnelwegen waterstoftankstations te vinden zijn. In de praktijk moeten dit er in Nederland minimaal dertig zijn. Het kabinet mikt met de subsidieregeling dus op veertig tankstations. Momenteel telt Nederland 17 waterstoftankstations. Hiervan voldoen er vier aan de Europese eisen die in 2030 van kracht zijn.
Ook het aantal voertuigen op waterstof dat op de Nederlandse wegen rijdt is vooralsnog beperkt. Het kabinet spreekt over een ‘handjevol’ vrachtwagens en bestelbussen, terwijl er zo’n zeshonderd personenauto’s op waterstof rijden.
Nederland zet al langer in op het gebruik van waterstof. Zo maken een aantal monumentale woningen in Lochem als onderdeel van een pilot sinds december 2022 gebruik van waterstof voor verwarming. Het gaat om de eerste woningen ter wereld die verwarmd zijn met waterstof.
Denk echter ook aan plannen voor de realisatie van grootschalige waterstofproductie ten noorden van de Waddeneilanden. Het windpark moet ongeveer 500 megawatt aan elektrolysecapaciteit opleveren en vanaf 2031 operationeel zijn. Ook reserveerde het Havenbedrijf Rotterdam eerder al een terrein van 11 ha voor de bouw van een omvangrijke groene waterstoffabriek.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Foto: akitada31 via Pixabay
Agile Space Industries (Agile) gaat een samenwerking aan met 6K Additive, dat onderdeel is van 6K en gespecialiseerd in de productie van materialen voor additieve productie. Agile wil met behulp van dit poeder kritieke componenten zijn van raketmotoren gaan produceren. Het bedrijf werkt momenteel aan het certificeren van Nikkel 625 (Ni625) poeder voor het 3D-printen van toepassingen van klanten gericht op de ruimtevaart.
Het Amerikaanse Agile richt zich op de productie van thrusters en raketmotoren. Agile bestaat sinds 2019, toen het ontstond uit de fusie van Agile Space Propulsion en Advanced Mobile Propulsion Test. Het bedrijf nam in 2021 het Amerikaanse Tronix3D over, waaruit de dochteronderneming Agile Additive is ontstaan. Deze organisatie legt zich specifiek toe op additieve productie in metaal, waarmee het zich richt op toepassingen in de ruimtevaart en defensiesector.
De motoren die het bedrijf produceert zijn zogeheten ‘chemische motoren’, die draaien op chemische energie. Specifiek gaat het hierbij om hydrazine en hydrazine-gebaseerde samenstellingen. De aandrijvingen zijn gericht op gebruik in de ruimte. De thrusters en raket produceert het bedrijf met behulp van additieve productie.
Het bedrijf wil het Ni625 poeder van 6K Additive gebruiken voor de productie van onderdelen voor zijn A2200 hypergolische bipropellant motor. Deze draaien op een hypogolische bipropellant onder druk. De brandstof bestaat uit een combinatie van hydrazine, M20 en de MON3-oxidant. Deze ontbranden zodra zij met elkaar in contact komen, wat betekent dat de motor niet hoeft worden ontstoken.
De A2200 motor weegt slechts 5,9 kilogram, terwijl deze 500 pond-kracht aan stuwkracht levert. Het bedrijf stelt dat dit mogelijk is dankzij het gebruik van additieve productie.
Kyle Metsger, directeur Additieve Technologie bij Agile, licht toe: “Op basis van gewicht, is 85% van onze motorcomponenten additief geproduceerd. Dit betekent dat we zwaar leunen op AM-poeders die de extreme temperaturen en krachten die vrijkomen tijdens het opstijgen en gedurende de vlucht kunnen weerstaan. 6K Additive stelt ons in staat additief te produceren met behulp van de kwalitatief hoogwaardige poeders die noodzakelijk zijn voor onze kritieke toepassingen, en helpt ons tegelijkertijd te voldoen aan onze duurzaamheidsdoelstellingen via ons recyclingprogramma en duurzaam geproduceerde poeders. 6K Additive kan extreem consistent poeder leveren, dat onze productielijnen in staat stelt de lange productietijden te draaien die noodzakelijk zijn voor deze complexe componenten.”
Het gebruik van additieve productie betekent ook dat Agile fors sneller nieuwe thrusters en raketmotoren kan ontwikkelen dan gebruikelijk. Een dergelijke ontwikkelcyclus neemt voor ruimtevaartcomponenten normaliter ongeveer twee decennia in beslag. Agile meldt dit traject dankzij additieve productie in slechts twaalf maanden te kunnen uitvoeren.
De A2200 motoren van Agile zijn ontworpen voor gebruik op een maanlander. De motor is ontworpen voor veeleisende missies. Zo kunnen de motoren voor meer dan 318 seconden aaneensluitend branden. Daarnaast is de motor geschikt voor ‘deep throttling’. Dit is een manoeuvre die ruimtevaartuigen uitvoeren indien zij proberen te landen op een onbekend oppervlak. De manoeuvre maakt het mogelijk de aandrijving nauwkeurig te regelen om zo soepel en gecontroleerd te landen.
Frank Roberts, president van 6K Additive: “We zijn altijd enthousiast om samen te werken met klanten als Agile, die onze hoogwaardige poeders gebruiken om cruciale raketonderdelen te produceren om op de maan te landen. Het feit dat we ruimteverkenning mogelijk kunnen maken en tegelijkertijd voorop kunnen blijven lopen op het gebied van duurzaamheid thuis op aarde is het beste van twee werelden. Agile kent een mentaliteit van wieg tot graf wat betreft zijn producten, en het feit dat 6K Additive het bedrijf voorziet van hoogwaardige, duurzaam geproduceerde Ni625 en een gevestigde afvalstroom levert om te helpen bij het milieubeheer sluit aan op onze missie om de verwachtingen van onze klanten te overtreffen.”
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Foto: LoganArt via Pixabay
Wie door een versleten knie of heup pijn ervaart, kan dit laten herstellen. Wie echter pijn heeft door slijtage aan de pols heeft echter minder geluk. Niet alleen herstellen we slijtage aan de pols minder vaak, ook zijn er minder mogelijkheden op dit vlak. Plastisch chirurg Marius Kemler, werkzaam in het Martini Ziekenhuis hoopt met een nieuwe methode uitkomst te bieden.
Kemler is de ontwikkelaar van een nieuwe en innovatieve methode voor het volledig en duurzaam herstellen van een versleten pols. De methode maakt gebruik van 3D-geprint implantaat. Dit najaar gaat een wetenschappelijk onderzoek naar bredere toepasbaarheid van de nieuwe methode van start.
“Het polsgewricht is een complex gewricht. Eén van de botjes in de pols is het scheepsvormige botje, in de duimzijde van de pols. Mensen breken dit botje relatief vaak, bijvoorbeeld door een val met uitgestrekte hand. Een breuk kan ervoor zorgen dat het botje afsterft. De standaardbehandeling is dat we de drie onderste botjes in het polsgewricht verwijderen. De botjes daarboven zakken dan wat in en nemen een deel van de functie van het afgestorven botje en de twee verwijderde ‘buren’ over”, licht Kemler toe.
“Het probleem hierbij, is dat de pees in je pols en hand slapper komt te liggen. Patiënten verliezen sturing en kracht in de pols en hand. Dit heeft grote impact op hun leven. Het is daardoor bijvoorbeeld lastig om iets stevig met één hand vast te houden, zoals het stuur van een fiets of voorwerpen in de keuken of bij het klussen. Dit wilde ik verbeteren.”
Het 3D-geprinte implantaat is door Kemler ontwikkeld in samenwerking met Link Lima, fabrikant van orthopedische implantaten. Samen ontwikkelden zij een 3D-geprint implantaat dat exact op de plek van het afgestorven botjes plast. Het implantaat ontwikkelen zij met behulp van een CT-scan van de gezonde pols van de patiënt in kwestie.
“Het was elke keer spannend of de operatie zou slagen. Het implantaat moest précies passen, want we hadden natuurlijk ook te maken met omliggend weefsel en het kraakbeen wat van groot belang is voor een goede werking van het gewricht”, aldus Kemler.
Drie patiënten ondergingen de hersteloperatie tot nu toe. De resultaten zijn positief. Zo zijn de patiënten pijnvrij en ervaren zij meer kracht in zowel de hand als pols dan voor de operatie. Ook meldt het Martini Ziekenhuis dat het kraakbeen bij de operatie volledig intact blijft. “Al met al kunnen we concluderen dat bij alle patiënten de versleten pols volledig en duurzaam hersteld is. Een prachtig resultaat”, meldt Kemler.
Op korte termijn staat een wetenschappelijk onderzoek binnen het Martini Ziekenhuis op de planning. De focus ligt hierbij op toepassingen van de techniek voor grotere groepen patiënten. Voor dit onderzoek kunnen patiënten met polsslijtage zich bij het Martini Ziekenhuis aanmelden.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Foto: Iris Vallejo via Pixabay
De auto- en motorbranche ziet de omzet in het tweede kwartaal van 2023 met 33,7% stijgen ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder. De stijging is onder meer toe te schrijven aan een stijgende verkoop van elektrische voertuigen in combinatie met prijsstijgingen en het wegwerken van backorders. Opvallend is dat het ondernemersvertrouwen tegelijkertijd terugloopt.
Dit blijkt uit cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) deelt. Het CBS verdeelt de markt in verschillende segmenten:
Het segment dat de grootste omzetgroei laat zien is ‘Handel in en reparatie van personenauto’s’. Dit segment zag de omzet in het tweede kwartaal van 2023 met 49,1% stijgen ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder. Het gaat om de grootste omzetstijging sinds 2005.
Het CBS schrijft de stijging in belangrijke mate toe aan de groeiende vraag naar elektrische voertuigen, waarvan het segment profiteert. Denk echter ook aan het uitleveren van nog openstaande orders en bestellingen.
Ook importeurs van nieuwe personenauto’s presteren in 2Q2023 goed. De omzet in het segment is 29,2% gestegen ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder. Ook in dit geval speelt het wegwerken van backorders een belangrijke rol. Het CBS stelt echter dat deze inhaalslag nu voorbij lijkt, al is onduidelijk welke impact dit gaat hebben om de omzetcijfers van het segment.
Ook de omzet uit zware bedrijfsauto’s is gegroeid. Dit segment noteert in het tweede kwartaal van 2023 een omzetstijging van 15,8%. Ook hierbij speelt elektrificatie een belangrijke rol; partijen in het segment ervaren onder meer een grotere vraag naar elektrische autobussen.
Andere segmenten doen het eveneens goed. Denk daarbij aan gespecialiseerde reparatiebedrijven (11,4 procent), handel in auto-onderdelen (8,2 procent) en handel en reparatie in motoren (1,4 procent). Het CBS schrijft deze stijgingen toe aan onder meer hogere grondstofprijzen van onderdelen en een tekort aan occasions, wat de prijs van tweedehands motoren opdrijft.
Opvallend is dat het ondernemersvertrouwen ondanks de positieve omzetcijfers juist terugloopt. Het ondernemersvertrouwen in de auto- en motorbranche komt aan het begin van het derde kwartaal van 2023 uit op -10. Aan het begin van het tweede kwartaal was dit nog -0,9. Hiermee valt het ondernemersvertrouwen in de sectoren lager uit dan in andere sectoren; gemeten over alle bedrijfstakken komt het ondernemersvertrouwen uit op -8,3.
Met name een tekort aan talent zet de auto- en motorbranche onder druk. Bijna de helft van alle bedrijven in de sectoren (47%) meldt aan het begin van het derde kwartaal een tekort aan arbeidskrachten er ervaren. Het tekort neemt hiermee wel iets af; aan het begin van het tweede kwartaal lag het percentage nog op ongeveer 53%.
Tegelijkertijd is het aantal vacatures in de sectoren juist iets gestegen. In het tweede kwartaal van 2023 ging het in totaal om 9.300 vacatures, ten opzichte van 8.400 vacatures in het eerste kwartaal.
Hoewel uit de cijfers van het CBS blijkt dat de vraag naar elektrische auto’s stijgt, blijven Nederlanders terughoudend. Autowebsites Gaspedaal.nl en AutoTrack deden onderzoek onder 2.000 autobezitters die momenteel nog op benzine rijden. Hiervan geeft 96% aan niet van plan te zijn de overstap te maken naar elektrisch rijden, meldt het AD.
Dit is opvallend, aangezien er allerlei factoren zijn die elektrische voertuigen momenteel juist aantrekkelijker maken. Denk daarbij aan de beschikbaarheid van subsidies en een vrijstelling van de wegenbelasting, maar ook aan de sterk gestegen brandstofprijzen die rijden op benzine duurder maken.
Tegelijkertijd dalen de prijzen van elektrische voertuigen, wat vooral te danken is aan een prijsoorlog die Tesla voert tegen andere autofabrikanten. Zo voerde Tesla recent prijsverlagingen tot 22.500 euro door. De gemiddelde prijs van een elektrische auto bedroeg begin dit jaar nog ruim 41.000 euro, en is inmiddels gedaald tot zo’n 36.500 euro. De prijsdalingen betekenen overigens niet dat elektrische auto’s nu goedkoper zijn dan benzineauto’s. De gemiddelde prijs van een elektrisch voertuig ligt nog altijd ver boven die van een benzinevariant.
De rol die de aanschafprijs speelt komt duidelijk terug in de cijfers die Gaspedaal.nl en AutoTrack delen. Zo noemt ruim de helft van de respondenten de hoge aanschafprijs als belangrijkste reden. Zorgen over de batterijconditie (37%) en de actieradius (25%) spelen eveneens een rol.
Hoewel een lagere aanschafprijs de animo voor elektrische voertuigen dus wellicht kan vergroten, roept Renault-topman Luca de Meo Europese autofabrikanten zich juist op zich niet te laten verleiden tot een prijsoorlog. “Het is van belang om een prijzenoorlog op korte termijn te vermijden”, zegt De Meo in een interview met Bloomberg tijdens IAA Mobility in het Duitse München. De topman van Renault wijst op risico’s. Zo kunnen prijsverlagingen die met name Tesla en Chinese autofabrikanten doorvoeren Europese fabrikanten onder druk zetten en de winstmarges drukken.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Foto: Free-Photos via Pixabay
Veel patiënten zijn bereid hun gezondheidsgegevens beschikbaar te stellen voor onderzoeksdoeleinden. Wel willen zij hierbij zelf aan de knoppen blijven staan en zelf kunnen bepalen waarvoor hun gegevens wel of juist niet gebruikt mogen worden. Het merendeel wil dan ook geen automatische toestemming geven voor het gebruik van hun gegevens.
Dit blijkt uit onderzoek van de Patiëntenfederatie Nederland onder het Zorgpanel. Aanleiding voor het onderzoek is de European Health Data Space, Europese wetgeving die momenteel in ontwikkeling is. Denk echter ook aan de recente Nationale visie op het gezondheidsinformatiestelsel van VWS. In beide gevallen speelt het gebruik van medische gegevens en de mate waarin patiënten daarover zeggenschappen hebben een belangrijke rol.
Het gaat specifiek om het secundair gebruik van medische gegevens. Het draait daarbij om het gebruik van gegevens voor een ander doel dan waarvoor zij verzameld zijn. Denk hierbij aan het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek naar bijvoorbeeld een aandoening, maar ook aan de ontwikkeling van nieuwe digitale toepassingen of het beter organiseren van de zorg. Secundair gebruik van zorggegevens helpt met het vergaren van de inzichten die hiervoor nodig zijn.
Minister Ernst Kuipers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) schreef in april in een Kamerbrief: “De zorgsector staat voor grote uitdagingen. Secundair gebruik van gezondheidsgegevens is een van de manieren om deze uitdaging het hoofd te bieden. Ik ben ervan overtuigd dat het ons zorgsysteem zal versterken.”
In het onderzoek brengt Patiëntenfederatie Nederland in kaart hoe leden van het Zorgpanel aankijken tegen de invoering van een opt-in systeem (toestemmingssysteem) of juist een opt-out systeem (bezwaarsysteem) voor secundair gebruik van hun medische data. Hieruit blijkt dat indien een bezwaarsysteem in Nederland zou zijn ingevoerd, een kwart (25%) helemaal geen bezwaar zou maken tegen secundair gebruik van hun gegevens. 11% is dat wel van plan.
64% wil per situatie bekijken of zij bezwaar hebben tegen het gebruik van hun gegevens. 59% wil hierbij kijken naar het doel van het gebruik en 55% naar de gebruiker. Het doel van secundair gebruik is van invloed op de mening van patiënten. Zo zijn patiënten eerder geneigd gegevens beschikbaar te stellen met betrekking tot bijvoorbeeld een bloedonderzoek dan gegevens gerelateerd aan hun mentale gesteldheid.
Patiëntenfederatie Nederland pleit zowel in Nederland als in Europees verband voor een systeem waarin patiënten keuzemogelijkheden geboden krijgen omtrent wat er met hun gegevens mag gebeuren. Zo moet het voor patiënten mogelijk zijn aan te geven welke organisatie wel gebruik mag maken van hun data, en welke juist niet. Daarnaast moet er onderscheid zijn tussen de verschillende doelen van datagebruik en het soort gegevens dat hiervoor worden ingezet.
Daarnaast pleit de federatie voor transparante waarborgen omtrent de bescherming van gegevens én de rechten van patiënten wat betreft secundair gebruik. “De rechten, veiligheid en het vertrouwen van patiënten in ons gezondheidssysteem moeten we beschermen. Niet in de laatste plaats omdat patiënten in de meest kwetsbare momenten daarvan afhankelijk zijn. Het beroepsgeheim en wettelijke waarborgen over zeggenschap zijn hierbij essentieel. Zorg met goede waarborgen voor vertrouwen en bereidheid bij patiënten om hun data beschikbaar te stellen voor secundair gebruik,” stelt Patiëntenfederatie Nederland.
Minister Kuipers van VWS wees in zijn Kamerbrief van april al op knelpunten bij het vragen van toestemming of het toetsen van geen bezwaar voor het gebruik van gegevens. Zo is zeggenschap in veel gevallen niet uniform geregeld, en zorgen zeggenschapsprocedures voor hoge administratieve lasten voor datahouders. Daarnaast is de respons op zeggenschapsvraag in veel gevallen laag.
Ook dreigt er bias te ontstaan in de onderzoekspopulatie, doordat bepaalde groepen geen toestemming geven voor het gebruik van hun gegevens. De gebruikte dataset is hierdoor niet meer representatief voor de totale populatie. Ook is het nagaan of er toestemming is voor het gebruik van gegevens door potentiële datagebruikers tijdrovend en soms zelfs onmogelijk. Patiënten en burgers hebben in de praktijk geen zicht op welke zeggenschap ze hebben en/of hebben uitgeoefend.
De minister onderzoekt daarom in hoeverre een ‘zeggenschapsregister’ deze knelpunten kan oplossen. In een dergelijk nationaal zeggenschapsregister kunnen burgers onder meer inzicht krijgt in het gebruik van hun zorgdata en aangeven of hun gegevens gebruikt mogen worden voor secundair gebruik.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Foto: Darko Stojanovic via Pixabay
De Amerikaanse overheid wil lokale autofabrikanten stimuleren de transitie te maken naar duurzame brandstoffen, waaronder elektrificatie. In totaal stelt het Amerikaanse ministerie van Energie 12 miljard dollar aan subsidies beschikbaar voor autofabrikanten.
Het geld is bedoeld om autofabrikanten te ondersteunen met het aanpassen van hun fabrieken voor de productie van voertuigen met een duurzame aandrijving. Denk hierbij aan elektrische en hybride voertuigen, maar ook aan auto’s die op waterstof rijden.
Met behulp van de subsidie willen de Amerikanen het aandeel van elektrische voertuigen op de Amerikaanse wegen gaan vergroten. Als het aan de Amerikaanse regering ligt is in 2030 minimaal de helft van alle nieuwe verkochte auto’s elektrisch.
Het geld is ook bedoeld om de werkgelegenheid in regio’s die sterk afhankelijk zijn van de automotive-sector te waarborgen. Zo moeten autofabrikanten door de transitie naar duurzame brandstoffen hoge kosten maken. Met behulp van subsidies wil de Amerikaanse overheid zeker stellen dat fabrikanten personeel in dienst houden, en de transitie de werkgelegenheid niet aantast.
De elektrificatie van het Amerikaanse wagenpark gaat relatief traag. Zo was in het eerste kwartaal van 2023 ongeveer 7% van de verkochte voertuigen voorzien van een elektrische aandrijving, blijkt uit cijfers van het automotive service-organisatie Cox Automotive. Ter vergelijking: In Nederland was in 2022 al 26% van alle verkochte voertuigen volledig elektrisch, blijkt uit cijfers van RAI Vereniging.
In de Europese Unie (EU) is geen vergelijkbare subsidie voor autofabrikanten vergelijkbaar. Wel zijn subsidies voor de aanschaf van een EV beschikbaar. Ook in de VS zijn er plannen voor een dergelijk subsidie; de Amerikaanse overheid kondigde in augustus 2022 als onderdeel van de Climate and Energy Bill subsidies voor de aanschaf van EV’s aan.
De EU maakt zich zorgen over deze Amerikaanse plannen en spreekt onder meer het discrimineren van buitenlandse producten. De subsidie is beschikbaar in de vorm van een belastingvoordeel van ongeveer 7.500 dollar. Dit voordeel is beschikbaar voor auto’s die lokaal geen CO2 uitstoten. Alleen auto’s waarvan de materialen die gebruikt worden voor de accu’s afkomstig zijn uit de Verenigde Staten (VS) komen in aanmerking.
Met name deze laatste bepaling is de EU een doorn in het oog. Miriam Garcia Ferrer, woordvoerder van de Europese Commissie, sprak eerder over discriminatie van buitenlandse producten ten opzichte van producten van Amerikaanse bodem. Ook wijst zij op de handelsregels van de WTO, waarmee de Amerikaanse subsidie niet in lijn zou zijn.
De EU benadrukt niet tegen Amerikaanse subsidies op EV, maar hekelt de wijze waarop de Amerikanen deze subsidies willen verstrekken. Dit moet op een eerlijke en niet-discriminerende manier zijn, stelt de EU.
Door: Wouter Hoeffnagel
Foto: Goran Horvat via Pixabay
3D-geprint voedsel kan patiënten helpen sneller aan te sterken. Additieve productie maakt het mogelijk de samenstelling van eten nauwkeurig af te stemmen op de fysiologische behoeften en voorkeuren van een patiënt. TNO en Wageningen Food & Biobased Research werken samen met partners binnen het consortium IMAGINE aan een productiesysteem voor dergelijk gepersonaliseerd voedsel.
De partijen werken momenteel aan een pilotsysteem, dat op termijn in het Gelderse Vallei ziekenhuis in Ede getest wordt. Bij deze test zijn patiënten betrokken die net van de intensive care (IC) komen en moeten aansterken.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door IMAGINE, dat staat voor Innovations for the Manufacturing and Marketing of fully personalized food products. Binnen dit consortium bundelen TNO en Wageningen Food & Biobased Research hun kennis en expertise met die van partijen actief in industriële innovatie, voedselwetenschappen, gepersonaliseerde voeding, consumentengedrag en gezondheidszorg. Naast GEA Group, SoliPharma B.V., Tate & Lyle, Nissin en General Mills is ook het Nederlandse ministerie van Defensie betrokken; het ministerie levert praktische kennis en ervaringen.
Al langer experimenten allerlei partijen met het 3D-printen van voedingswaren. De manier waarop de onderzoekers van het IMAGINE-consortium 3D-printers willen inzetten wijkt echter af. “Nu willen we zien of we de voedselprinter kunnen gebruiken om een volledig gepersonaliseerd product te creëren waarin de samenstelling van voedingswaarden is afgestemd op de fysiologische behoeften van een persoon”, licht Suzan Wopereis, hoofdonderzoeker bij TNO, toe.
Nieuw is het personaliseren van zogeheten macro- en microvoedingsstoffen voor bepaalde doelgroepen, waarvan patiënten een voorbeeld is. Een gepersonaliseerd voedselproduct is gebaseerd op allerlei gegevens van de patiënt, onder meer met betrekking tot diens klinische toestand, eventuele comorbiditeiten (chronische afwijkingen naast de hoofdaandoening waarvoor de patiënt onder behandeling is), voedingstoestand, leeftijd, geslacht en lichamelijke samenstelling. Denk echter ook aan voorkeuren op het gebied van smaak en textuur.
Het doel van het project is het onderzoeken of een gepersonaliseerd voedselproduct haalbaar en praktisch in gebruik is, zowel voor de patiënt als voor zorgpersoneel. De focus ligt hierbij enerzijds het aanpassen van software en technologie voor het printen van voedingsmiddelen voor de wensen en eisen van de zorgsector. Anderzijds is het project gericht op het onderzoeken of individuele patiënten het 3D-geprinte voedsel kunnen waarderen.
De Alliantie Voeding in de Zorg verzorgt de samenwerking tussen het consortium en het Gelderse Vallei ziekenhuis. Hier onderzoeken de partijen de inzetbaarheid van 3D-geprint voedsel in een ziekenhuisomgeving. Wopereis: “Dit ziekenhuis heeft zoveel ervaring opgedaan met voeding en voedselonderzoek in een ziekenhuissetting, dat het voor de hand lag dat wij met hen moesten samenwerken. Zij beschikken al over een geavanceerd voedingssysteem dat realtime de voedselinname van patiënten meet en koppelt aan allerlei data, zoals de medische klachten, lichaamssamenstelling, voedings- en bewegingsadviezen en persoonlijke behandelplannen. Bovendien is via de unieke maaltijdservice iedere bestelling van iedere patiënt inzichtelijk, evenals hoeveel van die maaltijd daadwerkelijk is genuttigd. Het is belangrijk om dit mee te nemen in ons onderzoek.”
Arthur van Zanten, internist-intensivist bij het Gelderse Vallei ziekenhuis en hoogleraar Voedingsstoffen en Metabolische Stress bij de WUR: “Dit onderzoek past goed in onze lopende onderzoeken naar de rol van voedingswaarden bij het herstellen van metabolische stress.” Dit is een fenomeen dat voorkomt indien het metabolisme van een persoon beïnvloed wordt door stress die voorkomt uit een ernstige ziekte. Metabolische stress kan leiden tot extreem verlies van spiermassa, herstel in de weg staat en symptomen langdurig laten voorkomen.
Van Zanten: “We merkten dat patiënten direct na verhuizing van de IC nog maar 50% van de energie en eiwitten verbruiken die ze nodig hebben. Wij onderzoeken momenteel waardoor dit veroorzaakt wordt. IMAGINE past hier perfect bij, ook gezien de transitie naar een duurzamere gezondheidszorg en het verminderen van de druk op zorgpersoneel. Als vraag en aanbod beter in balans zijn, kunnen we minder voedsel verspillen. Als we ook de inname van plantaardige eiwitten kunnen verhogen, draagt dat alleen maar bij aan onze duurzaamheid. Bovendien is dit een zeer innovatief, futuristisch en prestigieus project dat past bij onze positie als ziekenhuis gespecialiseerd in voeding.”
Voordat de praktijktesten van start gaan verzamelen de betrokken partijen informatie over de wensen en eisen aan de technologie en het voedselproduct dat hiermee wordt gecreëerd. Hiervoor gaan de partijen onder meer in gesprek met focusgroepen van patiënten en hun directe omgeving. De afgelopen maanden lag de focus op het identificeren mogelijke obstakels en kansen op het gebied van consumentenacceptatie. De technologie is eerder toegepast in een militaire omgeving, waarna deze is aangepast voor gebruik in zorgomgevingen.
Door het IMAGINE-consortium is al een concreet voedselproduct ontwikkeld: een omhulsel gemaakt van deeg dat van een vulling kan worden voorzien. Wopereis: “Deelnemers in de test kunnen kiezen tussen bijvoorbeeld zoet of hartig. De compositie van de 3D-geprinte snack is vastgesteld op basis van individuele doelstellingen opgesteld door diëtisten van het Gelderse Vallei ziekenhuis.” Deelnemers aan de test krijgen meerdere dagen achtereen een 3D-geprint product te eten.
Deelnemers aan de testen moeten voor een langere tijd in het ziekenhuis zijn opgenomen en daarnaast bij bewustzijn zijn. Bij voorkeur is de patiënten recentelijk opgenomen. Van Zanten legt uit: “Na opname op de IC zien we vaak een verstoord geheugen bij patiënten. Sommige willen niet herinnerd worden aan de tijd daar. Het is daarom belangrijk mensen direct nadat zij de IC verlaten te interviewen over hun voedselvoorkeuren.”
Het project loopt tot oktober 2024. Het is gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) via de Topsector Life Sciences & Health- en Topsector Hightech Systemen en Materialen-programma’s.
Het 3D-printen van etenswaren is niet nieuw en iets waarmee al langer wordt geëxperimenteerd. Zo is onder meer het Eindhovense bedrijf byFlow op dit gebied actief. Het bedrijf ontwikkelt, bouwt en verkoopt 3D-voedselprinters. Klanten kunnen met behulp van de printers onder meer vormen, texturen en smaken op maat ontwikkelen. Zij printen hun voedselproducten in dit geval met verse ingrediënten, of met ingrediënten die anders in de prullenbak zouden zijn verdwenen. De fabrikant opende eerder ook een restaurant waar 3D-geprint voedsel wordt gereserveerd.
Denk echter ook aan de voedselprinters van het Nederlandse Felixprinters. Deze printers werken met pasta, die van allerlei soorten voedsel gemaakt kan worden. Denk daarbij aan groenten- en fruitpuree, maar ook aan algen, avocado, boter, chocolade, deeg, eiwit, gelatine, marsepein, soja en zeewier.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Foto: Alexa via Pixabay
Northvolt haalt 1,2 miljard dollar op bij investeerders. Het wil met behulp van dit geld zijn Europese en Noord-Amerikaanse activiteiten verder uitbreiden.
Northvolt is een Zweeds bedrijf dat in 2016 is opgericht door Peter Carlsson, een voormalig manager van EV-fabrikant Tesla. Het bedrijf richt zich op de ontwikkeling van lithium-ion accu’s. Deze accu’s zijn niet alleen gericht op EV’s, maar ook op allerlei andere toepassingen zoals energienetwerken en industriële toepassingen.
Het Zweedse bedrijf wil naar eigen zeggen de productie van lithium-ion accu’s transformeren. Het zet hierbij in op een combinatie van schaalgrootte, verticale integratie en geautomatiseerde productie. Northvolt wil zo de grenzen van accuprestaties, -kwaliteit en -kosten verlagen.
Northvolt haalde in juli 2022 al 1,1 miljard dollar op bij investeerders. Nu steken investeerders opnieuw 1,2 miljard dollar in het bedrijf. Het gaat om diverse investeringsmaatschappijen, waaronder Investment Management Corporation of Ontario (IMCO), BlackRock en Canada Pension Plan Investment Board (CPP Investments). Ook het Canadese pensioenfonds OMERS investeert opnieuw in Northvolt; het is de derde investering van OMERS is de Zweedse partij.
Het resultaat van de investeringsronde is bekend gemaakt op het moment dat Northvolt in het Poolse Gdańsk zijn eerste energieopslagsystemen heeft geassembleerd. De assemblage vond plaats in een nieuwe fabriek van Northvolt in Gdańsk van 25.000 vierkante meter. In deze fabriek assembleert het bedrijf accusysteem voor klanten die actief zijn in zowel energie-opslag als industriële sectoren.
Het ontving voor de bouw van de fabriek steun vanuit het European Innovation Fund. Northvolt verwacht eind dit jaar vanuit de fabriek de eerste producten aan klanten te leveren.
Het bedrijf is sinds 2019 actief in Gdańsk. Het assembleert sindsdien in een kleinschalige faciliteit accu’s. Ook beschikt het bedrijf ook over ontwerpcentra en assemblagecentra in het Zweedse Västerås (Northvolt Labs) en San Leandro in de Amerikaanse staat California (Northvolt Cuberg).
Daarnaast is het bedrijf bezig met het opstarten van de productie in zijn Northvolt Ett gigafactory in het Zweedse Skellefteå. Naast deze gigafactory bouwt het bedrijf een omvangrijke recyclingfaciliteit, die Revolt Ett heet. Revolt Ett is naar verwachting later dit jaar operationeel. Northvolt realiseert daarnaast nieuwe locaties in zowel Duitsland, Portugal als Zweden.
Peter Carlsson, mede-oprichter en CEO van Northvolt: “Ik ben er trots op dat onze voortdurende inspanningen door investeerders worden erkend, aangezien we aanzienlijke belangstelling van de kapitaalmarkten ontvangen om onze missie te ondersteunen. De inzet op wereldwijde decarbonisatie is groot, en deze mijlpalen versterken onze positie om tegemoet te komen aan de enorme vraag naar duurzame batterijoplossingen, zowel in Europa als Noord-Amerika.”
Alexander Hartman, CFO van Northvolt, voegt toe: “We hebben een toegewijde groep investeerders gevonden die zowel de dringende noodzaak als het enorme financiële potentieel begrijpt om de snelle elektrificatie van de samenleving mogelijk te maken. Er is echter nog een lange weg te gaan indien Europa en Noord-Amerika hun volledige potentieel als leiders van de energietransitie willen bereiken. Om een pad te creëren voor een opwarming van de aarde onder de 1,5°C moeten zowel de private als de publieke sector middelen op een ongekende schaal mobiliseren.”
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Foto: Northvolt Ett (bron: Northvolt)
Een nieuwe microscoop kan met behulp van kunstmatige intelligentie (AI) net zo nauwkeurig malariaparasieten opsporen in bloed als menselijke experts die standaard diagnostische processen hanteren. De microscoop kan de druk op microscopisten terugdringen.
Malaria is een infectieziekte veroorzaakt door eencellige parasieten. Het parasiet verspreidt zich via muggen onder mensen. Cijfers het de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) tonen aan dat in 2021 wereldwijd zo’n 247 miljoen besmettingen met malaria ontdekt zijn. Het aantal doden per jaar is niet met zekerheid vast te stellen, maar schat de WHO op 577.000 tot 754.000 per jaar.
Door het grote aantal besmettingen zet het opsporen van malaria microscopisten aanzienlijk onder druk. Zo vraagt het identificeren van malariaparasieten om expertise, terwijl de werklast groot is. Een internationaal team van onderzoekers wil deze druk terugdringen. Zij zetten hierbij in op AI.
De onderzoekers combineren AI-software met een geautomatiseerde microscoop. Dankzij deze combinatie kunnen zij malaria op geautomatiseerde wijze detecteren, met een nauwkeurigheid die vergelijkbaar is met die van menselijke experts.
Het onderzoek is uitgevoerd bij de University College London Hospitals, onderdeel van de Britse National Health Services (NHS). De onderzoekers verzamelde 1.200 bloedmonsters van reizigers die uit malariagebieden zijn teruggekeerd naar het Verenigd Koninkrijk (VK). Deze bloedmonsters zijn zowel met de hand als met het AI-systeem beoordeeld. Bij de handmatige analyse zijn in totaal 133 monsters beoordeeld als positief op malaria. Het AI-systeem beoordeelde 99 monsters als positief. Dit vertaalt zich naar een nauwkeurigheid van 88%.
“Met een 88% nauwkeurigheidsgraad bij diagnoses ten opzichte van microscopisten identificeert het IA-systeem malariaparasieten bijna – maar niet helemaal – net zo goed als experts”, zegt Dr Roxanne Rees-Channer, onderzoekers van The Hospital for Tropical Diseases bij UCLH.
“Dit prestatieniveau in een klinische omgeving is een grote overwinning voor AI-algoritmes gericht op malaria. Het geeft aan dat het systeem in de juiste omstandigheden inderdaad een klinisch bruikbare tool kan zijn voor malariadiagnoses.”
Het systeem bestaat uit zowel hardware als software. Zo scant een geautomatiseerd microscoop de bloedmonsters. Algoritmes die specifiek zijn getraind in het herkennen van malariaparasieten controleren de beelden vervolgens. Zo brengen zij niet alleen in beeld of malariaparasieten aanwezig zijn, maar ook in welke hoeveelheden.
De voordelen zijn breed, stellen de onderzoekers. Zij wijzen niet alleen op de grote werkdruk op microscopisten, maar ook op vermoeidheid en het risico op menselijke fouten. “Zelfs gespecialiseerde microscopisten kunnen moe worden en fouten maken, zeker als zij onder zware druk staan”, legt Rees-Channer uit. “Geautomatiseerde diagnose van malaria met behulp van AI kan deze druk voor microscopisten verkleinen en een haalbare patiëntlast creëren.”
De onderzoekers benadrukken dat de nauwkeurigheid van hun AI-systeem nog niet op peil is. Zo identificeerde het systeem ten onrechte 122 monsters als positief. In de praktijk kan dit ertoe leiden dat patiënten onnodige medicatie ontvangen. Het AI-systeem moet dan ook worden doorontwikkeld.
Meer informatie is hier beschikbaar.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Foto: Mohamed Nuzrath via Pixabay
De regio Zuid-Limburg ontvangt 58,5 miljoen euro uit het Europese Just Transition Fund (JTF) voor het opvangen van de sociale en economische gevolgen van de overgang van fossiele naar groene industrie. Vertoro, gevestigd op Brightlands Chemelot Campus, ontvangt als eerste Limburgse bedrijf een JTF-subsidie.
Vertoro richt zich op de productie van lignocellulosehoudende biomassa, een product dat het ‘Goldilocks’ noemt. Het materiaal is volgens het bedrijf de meest economische, veelvoorkomende en duurzame natuurlijke grondstof ter wereld. De focus ligt op het gebruik van residu uit biomassa als grondstof.
De drie basiscomponenten van biomassa zijn cellulose (40-50%), hemicellulose (20-30%) en lignine (10-25%). Cellulose en hemicellulose worden al langer gebruikt in diverse industriële toepassingen, waaronder de productie van papier en ethanol. Lignine is als los materiaal echter moeilijk te verwerken. Het gebruik van lignine is daarom vooralsnog beperkt; naar schatting wordt minder dan 2% van de jaarlijks gecreëerde lignine door de industrie ingezet.
Met behulp van de subsidie van €1.228.665,- wil Vertoro zijn fabriek die lignine-olie produceert uit biomassa verder opschalen. Het bedrijf wil uit deze lignine-olie op grote schaal duurzame grondstoffen gaan produceren voor de chemische industrie. En zo bijdragen aan de verduurzaming van Chemelot.
“Het duurzamer maken van onze economie is een zoektocht met vele uitdagingen waar we samen de komende jaren mee aan de slag gaan. Ik heb er vertrouwen in dat we dit in Limburg kunnen. Als Limburgse ben ik trots dat ik vandaag het eerste consortium ontmoet dat met behulp van Europees geld aan de slag gaat met deze uitdaging en het o.a. voor Chemelot mogelijk maakt om over te stappen naar duurzame energiebronnen en grondstoffen. Waarbij deze JTF-subsidie aan Vertoro niet alleen bijdraagt aan een beter milieu, maar ook aan de banen van de toekomst!”, zegt gedeputeerde Elianne Demollin-Schneiders.
Vertoro zet lignine om in ruwe lignine-olie. Michael Boot, medeoprichter en co-CEO van Vertoro, legt uit hoe het proces in zijn werk gaat: “De biomassa die we gebruiken komt van restproducten van de landbouw en bosbouw, zoals zaagsel. Hierin zit onder meer lignine die we met een baanbrekende technologie omzetten in ruwe lignine-olie. Deze olie is nu al voor de scheepvaart als duurzame brandstof. Eigenlijk is dat zonde, want uit deze bio-olie kunnen we met innovatieve extractiemethoden eerst nog wat duurzame grondstoffen halen voor de chemische industrie.”
De grondstoffen zijn voor uiteenlopende toepassingen inzetbaar. Boot: “Uit onze olie kunnen we bijvoorbeeld een vanilleachtige molecuul halen die chemische bedrijven kunnen gebruiken voor het maken van geur- en smaakstoffen. Verder kunnen we uit onze bio-olie een antioxidant halen die vitamine E kan vervangen. Onze moleculen werken hetzelfde, maar zijn niet identiek aan de fossiele moleculen die de chemische industrie op Chemelot nu gebruikt. Met de JTF-subsidie gaat Vertoro de productie opschalen. Een belangrijke stap, want daardoor wordt het veel interessanter voor chemische bedrijven om deze nieuwe biogrondstoffen te gaan testen.”
Overstappen op de nieuwe biobased grondstoffen vraagt om een investering van chemische bedrijven. Het gaat om een ingrijpende, maar noodzakelijke overstap stelt Boot. “Deze ondernemingen moeten hun productieprocessen aanpassen, maar dat zullen ze hoe dan ook moeten. Duurzame energie en duurzame grondstoffen zijn noodzakelijk voor het voortbestaan van Chemelot en daarmee de ruim 8.000 banen in de regio”, aldus de co-CEO van Vertoro.
Daarnaast vraagt het integreren biobased processen en grondstoffen in de bestaande chemische industrie op Chemelot ook van personeel veranderingen. Zo moeten zij de benodigde groene vaardigheden ontwikkelen. Vertoro ondersteunt het hierbij en ontwikkelt modules voor het (her)scholen van technisch personeel. Denk daarbij aan operators en procesingenieurs. Zo wil de partij demografische krimp en de krappe arbeidsmarkt in de regio aanpakken.
Ook ondersteunt de scholing een snelle overgang naar productie op basis van biomassa. De modules deelt Vertoro met lokale onderwijsinstellingen, zoals het Vista College, Zuyd Hogeschool, Maastricht University en Chemelot Talent Office.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Foto: recyclind via Pixabay
Een nieuw AI-model helpt de bron van kanker bij patiënten te achterhalen. Dit maakt het mogelijk gerichte behandelingen vaker toe te passen bij kankerpatiënten, ook bij tumoren die tot nu toe niet goed geclassificeerd kunnen worden.
Steeds vaker krijgen kankerpatiënten gerichte behandelingen. Medicatie is hierbij nauwkeurig afgestemd op de specifieke kankervorm die patiënten hebben. De werkwijze is in de praktijk effectiever en kent minder bijwerkingen dan generieke behandelingen. Artsen kunnen bij een drie tot vijf procent van de kankerpatiënten echter de bron van hun kankercellen niet achterhalen. Dit bemoeilijkt het selecteren van de juiste behandeling voor deze patiënten.
Een AI-model ontwikkeld door onderzoekers van de Massachussets Institute of Technology (MIT) kan uitkomst bieden. Het OncoNPC AI-model moet het eenvoudiger maken om de oorsprong van dergelijke kankervormen te achterhalen en de soort te classificeren. Het model maakt gebruik van machine learning en analyseert de sequentie van 400 genen. Deze informatie gebruikt het model voor het voorspellen van de locatie in het lichaam waar de tumor is ontstaan.
“Een aanzienlijk aantal mensen ontwikkelt elk jaar deze vormen van kanker van onbekende primaire aard, en omdat de meeste therapieën op een plaats-specifieke manier zijn goedgekeurd, waarbij je de primaire plaats moet kennen om ze in te zetten, hebben ze zeer beperkte behandelingsopties”, zegt Alexander Gusev, assistent-hoogleraar Medische wetenschappen verbonden aan de Harvard Medical School en het Dana-Farber Cancer Institute. Gusev is hoofdauteur van het onderzoek.
De onderzoekers melden dat het model in staat is tenminste 40% van de tumoren waarvan de oorsprong niet duidelijk is met hoge zekerheid te classificeren. Hoewel dit ook betekent dat dit in 60% van de gevallen niet lukt, vergroot het model het aantal patiënten dat voor een gerichte kankerbehandeling in aanmerking komt met een factor 2,2.
“Dat was de belangrijkste bevinding in onze paper, dat dit model mogelijk zou kunnen worden gebruikt om behandelingsbeslissingen te ondersteunen, wat artsen begeleidt naar gepersonaliseerde behandelingen voor patiënten met kanker van onbekende primaire oorsprong”, zegt Intae Moon, een afstudeerstudent Elektrotechniek en Informatica van de MIT en hoofdauteur van het onderzoek.
Het model is getraind op data van bijna 30.000 patiënten die zijn gediagnosticeerd met één van 22 soorten kanker. De dataset omvat patiënten uit verschillende Amerikaanse ziekenhuizen, waaronder het Memorial Sloan Kettering Cancer Center, Vanderbilt-Ingram Cancer Center en Dana-Farber Cancer Institute. Het model dat hierdoor is ontstaan is getest op ongeveer 7.000 tumoren die het model niet eerder had gezien. Van deze 7.000 tumoren is de herkomst bekend. Het model wist hierbij met een nauwkeurigheid van 80% te voorspellen welke kankersoort patiënten hebben.
In 65% van de tumoren waarop het model is getest konden artsen met grote zekerheid vaststellen om welke kankersoort het gaat. Als het model deze tumoren analyseert kan het met een nauwkeurigheid van 95% de juiste kankersoort identificeren.
In een vervolgtest is het model losgelaten op data met betrekking tot 900 tumoren die door artsen niet konden worden geclassificeerd. In 40% van de gevallen wist het model deze tumoren met grote zekerheid te classificeren. De onderzoekers controleerden deze bevindingen van het model op verschillende manieren. Zo keken zij onder meer naar de overlevingstijd van patiënten met deze tumoren. Deze overlevingstijd blijkt in veel gevallen overeen te komen met de kankersoort die OncoNPC identificeerde.
Daarnaast keken de onderzoekers naar erfelijke mutaties in genen, wat een genetische aanleg voor het ontwikkelen van een bepaalde vorm van kanker onthullen. De voorspellingen van het model bleken in veel gevallen overeen te komen met de genetische aanleg van patiënten. Tot slot keken onderzoekers naar patiënten met een onbekende vorm van kanker die van hun arts toch een gerichte behandeling hebben gekregen. De behandeling is in dit geval gebaseerd op een gok. Patiënten die een gerichte behandeling kregen in lijn met het soort kanker dat het AI-model voorspelden, bleken betere resultaten te behalen dan patiënten waarbij dit afwijkt.
De onderzoekers melden tot slot dat naar schatting 15% meer patiënten een gerichte behandeling hadden kunnen krijgen indien de vorm van kanker waaraan zij lijden bekend was. Aangezien dit niet het geval was, kregen deze patiënten nu een meer generieke behandeling.
“Dat maakt deze bevindingen mogelijk klinisch bruikbaarder omdat we niet eisen dat een nieuw medicijn wordt goedgekeurd. Wat we zeggen is dat deze populatie nu in aanmerking kan komen voor precisiebehandelingen die al bestaan’, zegt Gusev.
De onderzoekers delen hun bevindingen in een paper, die is gepubliceerd in Nature Medicine.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Beeld: Gordon Johnson via Pixabay