Een recordhoeveelheid van meer dan 200 miljoen kilogram e-waste is in 2023 door Stichting Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland (Stichting OPEN) verzameld. Dit komt neer op bijna 12 kilogram per inwoner van Nederland.
Dit blijkt uit het Jaarverslag 2023. Stichting OPEN geeft namens producenten van apparaten, lampen en batterijen invulling aan de wettelijke verantwoordelijkheid van producenten rondom het inzamelen en recyclen van deze producten. Het doel is om samen met ketenpartners binnen twee jaar de wettelijke inzameldoelstellingen te realiseren, en de sector daarnaast circulairder te maken. De focus ligt daarbij op het inzamelen van producten, recyclen daarvan, het voeren van campagnes onder de naam Wecycle voor het stimuleren van de inzameling en recycling van apparaten, lampen en batterijen, en het rapporteren over de voortgang omtrent de gestelde doelstellingen.
In haar Jaarverslag 2023 wijst Stichting OPEN op de Stimuleringsregeling, die afgelopen jaar is uitgerold. Deze regeling is gericht op het ondervangen van de lekstroom in de metaalsector. De Stimuleringsregeling leidde tot een extra inzameling van 42 miljoen kilogram afgedankte apparaten en lampen.
Jan Vlak, Algemeen Directeur Stichting OPEN: “De Stimuleringsregeling heeft bewezen een effectieve maatregel te zijn in onze inspanningen richting een circulaire economie. Het resultaat van 2023 toont aan dat we met de juiste partners en strategieën grote stappen kunnen zetten.”
De stichting is begin dit jaar gefuseerd met Stichting Batterijen (Stibat). Via de fusie richt Stichting OPEN zich niet alleen op het inzamelen van elektrische apparaten, maar voortaan ook op recyclen van batterijen. De partijen willen samen onder meer hun communicatie richting bedrijven versterken omtrent het inleveren van apparaten, zowel ingebouwde als losse batterijen en accu’s van elektrische fietsen. Ook richten de partijen zich op stroomlijnen van het inzamelingsproces, opzetten van een grotere helpdesk en back-office, en optimaliseren van logistieke processen.
Steven van Eijck, Voorzitter Stichting OPEN: “De prestaties van de sector over 2023 bevestigen dat we op de goede weg zijn. Met de steun van beleidsmakers en onze partners blijven we ons inzetten voor een circulaire economie waarin grondstoffen gewaarborgd worden en verspilling tot het verleden behoort.”
Stichting OPEN zet in 2024 in opnieuw in op het ondervangen van lekstromen. De focus ligt daarbij in 2024 op de verdere uitrol van Wecycle voor Bedrijven. Dit initiatief maakt het voor bedrijven eenvoudiger om elektrisch afval verantwoord in te leveren of op te laten halen.
Het Jaarverslag 2023 van Stichting OPEN is hier te vinden.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Beeld: computerit via Pixabay
De Nederlandse economie en welvaart komt in geding door geplande bezuinigingen op het Nationaal Groeifonds én onderwijs en onderzoek, waarschuwen een breed scala aan industriepartijen. Zij roepen het nieuwe kabinet op te investeren in beta-technische onderwijs.
De brief is ondertekend door 22 personen, die diverse grote bedrijven en alle topsectoren vertegenwoordigen. “Onze economie en welvaart komen in gevaar nu de geplande bezuinigingen op het Nationaal Groeifonds én onderwijs en onderzoek de bèta- en technische wetenschappen van twee kanten klemzetten. Dit beïnvloedt de toekomst van ons land”, schrijven zij in de brief.
“Wij begrijpen dat gelijktijdig investeren en bezuinigen moeilijke keuzes met zich meebrengt. Maar om met Milton Friedman te spreken: “There is no such thing as a free lunch.” Daarom vragen wij, de maakindustrie, de hightechindustrie en de topsectoren van Nederland, om een andere keuze.”
De ondertekenaars wijzen erop dat Nederland zich op een kantelpunt bevindt. Nieuwe producten en bedrijfstakken worden in een hoog tempo ontwikkeld. Tegelijkertijd staat ons land voor diverse grote maatschappelijke uitdagingen die in het komende decennium om een oplossing vragen.
“Wanneer wij onze brede welvaart willen behouden en economisch relevant willen blijven, dan is er maar één weg: aan de bal blijven en scoren. En dan kan niet zonder een sterke maakindustrie”, aldus de partijen in de brandbrief. Zij wijzen erop dat de maakindustrie verantwoordelijk is voor 12% van het Nederlands bruto nationaal product, en daarnaast harder groeit dan andere sectoren.
Ook wijzen zij op het enorme potentieel van de maakindustrie voor de toekomst. “Deze sector met haar sterke R&D-positie is essentieel voor de Nederlandse concurrentiepositie en van toenemend belang om ons minder afhankelijk te maken van niet-Europese grootmachten”, aldus de brief.
De vertegenwoordigers wijzen op het essentiële belang van samenwerking tussen de maakindustrie en kennisinstellingen voor de grote maatschappelijke transities waarin we ons bevinden. Denk daarbij aan energie, grondstoffen, duurzaamheid, digitalisering en klimaat.
“De elektrische auto, zonnepanelen, nieuwe batterijtechnologie en de doorontwikkeling van nieuwe energiedragers zoals waterstof: stuk voor stuk zijn ze mogelijk gemaakt door intensieve wisselwerking tussen industrie en wetenschappers”, schrijven zij in de brief.
Ook voor het verbeteren en betaalbaar houden van de zorg leveren bèta en techniek een grote bijdragen. Onder meer door de inzet van kunstmatige intelligentie (AI) en de ontwikkeling van nieuwe vormen van diagnostiek, preventie en behandeling.
Hetzelfde geldt voor landbouw en veeteelt. Innovatie kan hier een belangrijke rol spelen bij het aanpassen aan het veranderende klimaat, robotisering en het terugdringen van emissies. “Niet alleen onze economie, maar onze hele samenleving is afhankelijk van het opleiden van onze toekomstige talenten in bèta en techniek”, stellen de ondertekenaars.
Nederland kan niet zonder een sterke maakindustrie en een sterke maakindustrie kan niet zonder sterke bèta- en technische wetenschappen, concluderen de partijen in de brief. “Wij zijn afhankelijk van goed geschoolde wetenschappers en technici. Er is een schreeuwend tekort aan arbeidskrachten met een bèta-technische opleiding. Dit tekort neemt in Nederland sterker toe dan in de ons omringende landen en brengt de Nederlandse concurrentiepositie in gevaar. Om het tij te keren en het vestigings- en ondernemingsklimaat te versterken is het cruciaal om te investeren in bèta-technisch onderwijs, van basisschool tot universiteit.”
De ondertekenaars erkennen dat het nieuwe kabinet voor moeilijke keuzes staat. Zo is er enerzijds de noodzaak te bezuinigen, terwijl we tegelijkertijd moeten blijven investeren in wat ons land in de toekomst sterk en weerbaar houdt. “Wij pleiten voor investeringen in het bèta- en techniekdomein, voor de toekomstige welvaart van ons land en zijn inwoners en voor investeringen in bèta-technisch onderwijs en onderzoek in samenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Nederland is een koploper in deze publiek-private samenwerking. Elke extra overheidseuro in bèta en techniek leidt tot meerdere extra euro’s in technologie en innovatie aan de kant van het bedrijfsleven.”
De partijen nodigen het nieuwe kabinet uit om in gesprek te gaan over de invulling van het hoofdlijnenakkoord op het gebied van bèta-technisch onderwijs en investeringen in het bèta- en techniekdomein.
De brief is namens de maakindustrie, hightechindustrie en topsectoren van Nederland ondertekend door:
De brief is onder meer hier te vinden.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Foto: Emir Krasnić via Pixabay
De Europese Commissie voert vanaf 4 juli importheffingen in op elektrische auto’s die uit China worden geïmporteerd. De tarieven variëren per merk en kunnen oplopen tot 38,1 procent. Deze komen bovenop de bestaande importheffingen van 10 procent, waarmee de totale heffing tot 48,1 procent bedraagt.
De Commissie kondigde in oktober al een onderzoek aan naar elektrische voertuigen (EV’s) van Chinese makelij. Het concludeert op basis van dit onderzoek dat Chinese fabrikanten in veel gevallen staatssteun ontvangen, waardoor sprake is van oneerlijke concurrentie.
De importheffingen die de Europese Commissie invoert variëren per merk. Chinese merken die meewerkten aan het onderzoek en geen los importtarief toegekend krijgen krijgen een importheffing van gemiddeld 21 procent opgelegd. Merken die niet wilden meewerken krijgen een importheffing van 38,1 procent opgelegd.
Voor de drie grootste Chinese merken – BYD, Geely (Volvo, Polestar & Lynck & Co.) en SAIC (MG) – gaan de volgende tarieven gelden:
De tarieven zijn ook van toepassing op EV’s van niet-Chinese fabrikanten die deze voertuigen in China produceren en vervolgens naar de EU halen. Denk daarbij aan Mercedes en Renault.
Tesla is een ander voorbeeld. De Amerikaanse autofabrikant vroeg de Europese Commissie onlangs al om een uitzondering op de tarieven. Het is nog onduidelijk of de Europese Commissie hierin meegaat.
Binnen de EU zijn de meningen over de importtarieven verdeeld. De Financial Times meldt dat vooral Spanje en Frankrijk voor de heffingen hebben gelobbyd. Tegelijkertijd zouden Duitsland, Hongarije en Zweden juist tegen de importheffingen zijn. De landen vrezen dat China met vergeldingsmaatregelen komen. Deze angst is niet ongegrond; de Chinese overheid heeft eerder al laten weten terug te zullen slaan indien de EU importheffingen invoert.
Het Chinese ministerie van Handel zegt in een reactie op de importheffingen ‘zeer bezorgd en ontevreden’ te zijn, en spreekt over een ‘slecht geïnformeerde en wetteloze’ actie door de EU. Het zegt ‘alle noodzakelijke maatregelen’ te zullen nemen voor het beschermen van de rechten van Chinese bedrijven. Ook beschuldigen de Chinese autoriteiten de Europese Commissie van protectionisme, en ontkent subsidies te verstrekken aan Chinese EV-fabrikanten.
De Chinese autoriteiten lijken geen gras te laten groeien over vergeldingsacties; Bloomberg meldt vandaag dat de Chinese overheid een antidumpingsonderzoek is begonnen naar Europees varkensvlees. China importeert op jaar basis voor ruim 2,8 miljard euro aan varkensvlees uit de EU.
Naar verwachting volgt op korte termijn ook een onderzoek naar Europese melkproducten. De export van Europese melkproducten naar China bedraagt op jaar basis zo’n 1,7 miljard euro. De Europese Commissie heeft al laten weten erop te zullen toezien dat het onderzoek volgens de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) verloopt.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Beeld: Gerd Altmann via Pixabay
De Nederlandse industrie verwacht dit jaar ongeveer 30% meer te investeren in materiële vaste activa dan afgelopen jaar. De stijging is onder meer toe te schrijven aan investeringen die al in 2023 waren gepland, maar zijn uitgesteld tot dit jaar. Een vijfde van de investeringen is gericht op verduurzaming en energiebesparing.
Dit blijkt uit de voorjaarsenquête investeringsverwachtingen van het CBS. Voor het onderzoek zijn tussen medio januari en medio mei 2024 gegevens verzameld onder bedrijven met 10 of meer werkzame personen uit vijf bedrijfstakken: energievoorziening, waterbedrijven en afvalbeheer, delfstoffenwinning, bouwnijverheid en industrie. Zij zijn gevraagd naar hun verwachte investeringen in materiële activa als gebouwen, machines, vervoersmiddelen en computers.
Tussen de sectoren zijn grote verschillen te zien. Zo zijn bedrijven in de energievoorziening het meest positief gestemd. Het gaat daarbij specifiek om bedrijven die handelen in elektriciteit, aardgas, stoom en gekoelde lucht, of die betrokken zijn bij de productie of distributie daarvan. Ruim een derde van de organisaties in deze sector verwacht dit jaar meer te investeren.
Ook bedrijven die actief zijn in water- en afvalbeheer verwachten een dergelijke investeringsgroei. De bouwnijverheid is van de ondervraagde bedrijfstakken het minst positief. Zo verwachten bouwbedrijven dat hun investeringen met een derde teruglopen ten opzichte van 2023.
De industrie verwacht juist 30 procent meer te investeren. Vooral binnen de elektrotechnische en machine-industrie is met 60% de investeringsbereidheid groot. Raffinaderijen en chemie (+48 procent) en textielindustrie (29 procent) verwachten meer te investeren.
Bedrijven in de hout- en bouwmaterialenbranche evenals de papier- en grafische industrie verwachten juist een kwart minder te investeren.
Het CBS kijkt in het onderzoek ook specifiek naar duurzame investeringen. Bedrijven in de industrie verwachten dit jaar gemiddeld een vijfde van hun investeringen in te zetten voor duurzaamheid en energiebesparing. Bijna zes procent van de verwachte investeringen is gericht op het terugdringen van uitstoot, waarbij in ruim vijf procent de focus ligt op energiebesparing met bijvoorbeeld zonnepanelen of isolatie. Bijna vijf procent houdt verband met circulaire producten, waaronder het hergebruik van grondstoffen en afvalstoffen. Ruim drie procent is gericht op digitale investeringen.
Als we inzoomen op de industrie, verwacht de textiel-, kleding- en lederindustrie relatief het meest te investeren in duurzaamheid en energiebesparing. Het gaat om ongeveer een derde van de totale uitgaven. In veel gevallen zijn de investeringen gericht op energiebesparing en circulair produceren.
Van de vijf onderzochte bedrijfstakken is in de energievoorziening de meeste aandacht voor duurzame investeringen. Partijen verwachten gemiddeld dat meer dan de helft (54 procent) van hun investeringen dit jaar gericht zijn op duurzaamheid. Onder waterbedrijven en afvalbeheerbedrijven ligt het percentage op circa 27%. In deze bedrijfstak zetten partijen met name in op energiebesparing en circulair produceren.
In de bouwnijverheid is een vijfde van de verwachte investeringen in 2024 gericht op duurzaamheid. Duurzame investeringen in deze bedrijfstak zijn voornamelijk gericht op het terugdringen van emissies.
Het CBS blikt in het onderzoek ook terug op 2022. Uit de verzamelde gegevens blijkt dat in dat jaar grote bedrijven in de industrie met ruim 10,4 miljard euro de grootste investeringen deden in materiële vaste activa. Binnen de industrie waren raffinaderijen en de chemische industrie met 3,1 miljard euro de grootste investeerders. De voedings- en genotsmiddelenindustrie volgt met zo’n 2,2 miljard euro.
Grote bedrijven in de energievoorziening investeren circa 5,6 miljard euro in materiële vaste activa in 2022. Bedrijven in de delfstoffenwinning investeerden een half miljard euro het minst.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Foto: Janno Nivergall via Pixabay
De Europese Commissie neemt naar verwachting deze week een definitief besluit over mogelijke importheffingen op elektrische voertuigen (EV’s) van Chinese makelij. Het wil hiermee naar eigen zeggen een gelijk speelveld creëren op de EV-markt en subsidies vanuit de Chinese overheid tegengaan. De plannen leiden echter ook tot zorgen over een potentiële handelsoorlog.
Diverse Chinese autofabrikanten zijn inmiddels op de Europese markt actief en bieden in veel gevallen EV’s aan tegen relatief lage prijzen. De Europese Commissie stelt dat dit mogelijk is door ‘excessieve subsidies’ vanuit de Chinese overheid. Het startte in oktober vorig jaar een officieel onderzoek naar deze subsidies, en overweegt in te grijpen om te voorkomen dat Chinese partijen de Europese markt overspoelen met goedkope EV’s. Zo zouden de verkoopprijzen van EV’s van Chinese makelij gemiddeld 20% lager zijn dan die van Westerse makelij.
Indien de EU inderdaad importheffingen introduceert voor Chinese EV’s, volgt het hiermee de Verenigde Staten. De Amerikaanse overheid kondigde onlangs een importheffing van 100% aan op EV’s van Chinese makelij.
Helemaal nieuw zijn Europese importheffingen op Chinese EV’s overigens niet; op dit moment legt de EU al een importheffing van 10% op aan Chinese EV’s. Het is onduidelijk hoe hoog eventuele aanvullende Europese importheffingen zullen zijn, al verwachten analisten dat deze tussen de 10% en 25% zullen bedragen.
De importheffingen zijn slecht nieuws voor Europese importeurs van Chinese EV’s, die in dat geval naar verwachting fors meer geld kwijt zijn. Zo verwachten analisten dat iedere 10% aan extra importheffingen die de EU oplegt importeurs een miljard dollar kosten. En dat cijfer groeit naar verwachting, aangezien Chinese fabrikanten steeds meer EV’s op de Europese markt brengen.
Op het eerste oog zouden Westerse EV-fabrikanten kunnen profiteren van de importheffingen, die Chinese EV’s duurder en daardoor minder aantrekkelijk maken. Desondanks staan veel Europese autofabrikanten niet te springen om de importheffingen. Zij vrezen vergeldingsacties vanuit de Chinese overheid, onder meer in de vorm van Chinese importheffingen op Westerse auto’s. Dit kan Europese autofabrikanten op hun beurt veel geld kosten. Zo zijn veel Europese auto’s populair in China en vormt het Aziatische land een belangrijke afzetmarkt voor Europese autofabrikanten. Zo riep Mercedes Benz-topman Ola Källenius eerder juist op tot het schrappen van het bestaande importtarief van 10% op Chinese EV’s.
Ook de Duitse bondskanselier Olav Scholz is kritisch. Zo zei Scholz in september al tegen Wirtschaftwoche niet overtuigd te zijn van importheffingen. Scholz stelt dat het Europese economische model niet gebaseerd zou moeten zijn op protectionisme, maar juist op produceren van aantrekkelijke producten.
Onlangs liet Scholz zich tegenover persagentschap Bloomberg opnieuw kritisch uit over de plannen. De Duitse bondskanselier waarschuwt dat dergelijke importheffingen kunnen leiden tot isolatie, waardoor onder de streep alles duurder wordt.
De zorgen van Scholz zijn niet zonder aanleiding. De Chinese overheid heeft al aangekondigd dat het zal terugslaan indien de EU inderdaad besluit importheffingen op te leggen aan Chinese EV’s. Het plant in dat geval importheffingen op Westerse auto’s.
Overigens zijn veel EV’s die momenteel worden geïmporteerd naar de EU geproduceerd door Westerse autofabrikanten. Denk daarbij aan het Europese BMW en Renault, maar ook aan het Amerikaanse Tesla. De Europese Commissie verwacht echter dat het aandeel van EV’s van Chinese autofabrikanten de komende jaren sterk stijgt. Waar in 2019 nog 1% van alle verkochte EV’s in de EU van Chinese makelij was, ligt dit percentage inmiddels op 8%. De Europese Commissie verwacht dat dit percentage stijgt tot zo’n 15% in 2025.
Volvo Cars, onderdeel van het Chinese concern Geely, wacht eventuele importheffingen niet af. Het is inmiddels begonnen met het verplaatsen van de productie van EV’s van China naar België, meldt The Times op basis van bronnen binnen het concern. Concreet gaat het daarbij om de EX30 en EX90.
Het overwoog naar verluid eerder de verkoop van EV’s die in China zijn geproduceerd in de EU te staken indien importheffingen worden geïntroduceerd. Hiervan zou het bedrijf echter afzien nu het de productie voor de Europese markt naar België verhuisd, meldt The Times.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Foto: Wolfgang Eckert via Pixabay
Meer dan 500.000 industriële robots zijn in 2023 wereldwijd verscheept. Het aantal is ongeveer gelijk aan 2022. Wel is de gemiddelde verkoopprijs van industriële robots in het afgelopen jaar gedaald.
Dit blijkt uit cijfers van marktonderzoeker Interact Analysis. De lagere gemiddelde verkoopprijs van industriële robots is ook terug te zien in de omzetcijfers van fabrikanten. Zij realiseerden in 2021 nog een recordomzet en zagen hun omzetcijfers met maar liefst 34,9% op jaarbasis stijgen. Sindsdien is de groei echter afgezwakt. Zo stegen de omzetcijfers in 2022 nog met 14,9% op jaarbasis, terwijl de markt in 2023 juist met 2,6% is gekrompen.
Interact Analysis verwacht dat het dieptepunt inmiddels is bereikt en de markt de komende jaren weer groeit. Zo voorspelt het bedrijf voor 2024 een groei van 3,4%. Fabrikanten van industriële robots kunnen in 2025 een groei van 3,1% op jaarbasis van hun omzet verwachten. Ook voor de jaren daarna is Interact Analysis positief; de marktonderzoeker voorziet een groei van gemiddeld 3,7% voor de markt in de periode 2024 tot en met 2028.
Diverse factoren zetten de markt onder druk. Zo is de vraag naar industriële robots aan de Amerikaanse auto-industrie sterk teruggelopen in 2023. De totale verkoop van industriële robots op het Amerikaanse continent is met 17,3% gedaald in 2023. Vanuit Azië-Pacific is de vraag juist licht gestegen, terwijl de vraag vanuit de EMEA-regio stabiel is.
Dit is ook terug te zien in de omzetcijfers van fabrikanten. Zo was de EMEA-regio goed voor 22% van de omzet in de markt, terwijl het Amerikaanse continent 17% van de omzet voor rekening nam. Het leeuwendeel van de omzet was echter afkomstig uit Azië-Pacific, dat goed was voor 62% van alle omzet wereldwijd.
Een verklaring kan de snelle groei van de Amerikaanse markt na de COVID-19-pandemie zijn. De marktonderzoeker wijst erop dat de vraag zowel vanuit de automotive-industrie als andere sectoren toen explosief is gestegen.
Als we inzoomen op toepassingen waarvoor industriële robots worden aangeschaft zijn de belangrijkste toepassingen material handling, lassen en assemblage. Samen waren deze toepassingen goed voor 70% van alle omzet in 2023.
Material handling is daarbij de belangrijkste toepassing en goed voor 30% van alle omzet in de sector. Met name in de EMEA-regio en op het Amerikaanse continent is de vraag naar industriële robots voor material handling groot.
“De gemiddelde prijs per eenheid van een industriële robot bevindt zich op een neerwaarts traject, na een stijging gedurende twee opeenvolgende jaren, en we verwachten tussen 2024 en 2028 een prijsdaling van ongeveer 3% per jaar. De COVID-19-pandemie in combinatie met hoge energieprijzen en de inflatie veroorzaakte een stijging van de gemiddelde prijs in 2022”, aldus Maya Xiao, Research Manager bij Interact Analysis.
“Oorspronkelijk verwachtten we dat de robotprijzen in 2023 weer zouden dalen, maar aanhoudende problemen met de toeleveringsketen en inflatie zorgden ervoor dat de prijzen omhoog stegen naar niveaus die dichtbij het niveau van 2022 lagen. Dit toegenomen ‘prijseffect’ is ook gedeeltelijk toe te schrijven aan de markttrend richting robots met een groot laadvermogen, die aanzienlijk duurder zijn.”
Xiao voegt toe: “Het is belangrijk op te merken dat onze robotica-voorspellingen worden ondersteund door de Interact Analysis Manufacturing Industry Output (MIO) Tracker. Uit onze gegevens kunnen we opmaken dat het groeiprofiel voor industriële robots de productievertraging tijdens het pandemische tijdperk en de daaropvolgende recessie in 2023 weerspiegelt. Als we kijken naar de industriële productiecijfers voor China, Europa en Amerika, staan de historische inkrimpingen van de productiesector synoniem voor het afzwakken van de groei van de industriële robotmarkt die we de afgelopen jaren hebben waargenomen.”
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Bron foto: Pixabay / Antonio Hernández
Het Chinese Unitree Robotics lanceert een nieuwe humanoïde robot: de Unitree G1. De robot beweegt zich net als de mens voort op twee benen, en bied daarbij door zijn flexibele gewrichten een zeer grote bewegingsvrijheid. De G1 is gericht op zowel commerciële als educatieve toepassingen.
Met de G1 richt Unitree zich op gebruik in zowel commerciële als educatieve toepassingen. Afhankelijk van de toepassing die de klant voor ogen heeft is het mogelijk de G1 daarom uit te rusten met een optionele krachtgestuurde robothand met drie vingers. Deze kan de werking van de menselijke hand nauwkeurig nabootsen, en zo diverse objecten manipuleren.
Zo kan de robot zeer fragiele objecten zoals eieren oppakken en manipuleren, maar ook zware objecten tillen. Andere voorbeelden die Unitree noemt zijn het kraken van walnoten en het opvouwen van stoelen. De mogelijkheden zijn breed; zo kan de robot ook dansen, koken of solderen. Dit maak de robot voor een breed scala aan activiteiten inzetbaar.
De humanoïde robot is beschikbaar in twee versies: de G1 voor commerciële toepassingen en G1 EDU voor educatieve toepassingen. Beide versies zijn 1,27 meter hoog, 45 centimeter breed en 20 cm dik. Beide versie van de G1 wegen ongeveer 35 kilogram. De armen zijn ongeveer 45 centimeter lang.
De commerciële versie biedt in totaal 23 vrijheidsgraden. Ieder been biedt daarbij zes vrijheidsgraden, iedere arm vijf vrijheidsgraden en de taille één vrijheidsgraad. Bij de educatie variant is het totaal aantal vrijheidsgraden vergroot tot 43. Daarbij zijn onder meer twee additionele vrijheidsgraden beschikbaar in de taille, terwijl iedere hand zeven vrijheidsgraden biedt.
Dit geeft de robots een grote flexibiliteit. Zo kunnen de kniegewrichten buigen van 0 tot 165 graden, terwijl het gewricht in de taille roteert tot zo’n 155 graden. De maximale belasting van het kniegewricht bedraagt bij de G1 zo’n 90 Nm, terwijl die bij de G1 EDU 120 Nm is.
De robots zijn voorzien van onder meer Intel RealSense D435 and LIVOX-MID360 3D lidar. Deze geven de G1 360 graden zicht en stellen de robot in staat zijn omgeving in kaart te brengen. De robot kan ongeveer twee uur actief zijn op een acculading.
Optioneel is de G1 EDU leverbaar met een NVIDIA Jetson Orin-module. Dit is hardware voor het draaien van kunstmatige intelligentie (AI), en maakt onder meer autonome machines zoals robots mogelijk. Ook maakt Unitree het cocreatieplatform UnifoLM beschikbaar, dat staat voor Unitree Robot Unified Large Model. Met UnifoLM kunnen gebruikers intelligente AI-agents creëren voor de G1.
De G1 is beschikbaar voor 16.000 dollar. Voor de G1 EDU zijn geen vaste prijzen bekend gemaakt; Unitree meldt de prijs op maat te berekenen afhankelijk van de behoeften van de klant. Meer informatie is hier beschikbaar.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Beeld: Unitree
Het gebruik van CT-scans kan veel toegevoegd waarde opleveren voor onderzoekers. Zo kunnen zij bijvoorbeeld de jaarringen van een houten beeld onderzoeken, zonder het beeld hiervoor te hoeven beschadigen. Bestaande apparatuur die hiervoor geschikt is zijn echter niet eenvoudig toegankelijk en daarnaast zeer prijzig. Een nieuwe methode biedt uitkomst en maakt het mogelijk bestaande röntgenapparaat in te zetten voor het maken van CT-scans.
De methode is ontwikkeld door een internationaal team van onderzoekers, dat onder leiding staat van het Centrum Wiskunde & Informatica (CWI). Het team presenteert zijn resultaten in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Communications. Het gebruik van röntgenapparatuur voor het onderzoeken van kunst is niet nieuw. Zo beschikken onderzoeksafdelingen van grotere musea vaak over een röntgenapparaat. Hiermee kunnen zij objecten analyseren.
De werkwijze is vergelijkbaar met het maken van een röntgenfoto van een gebroken bot. Hierbij is het bot op de foto zichtbaar doordat het een hogere dichtheid kent dan de omliggende spieren en weefsels. Het bot houdt hierdoor meer straling tegen. Het maken van meerdere foto’s maakt het mogelijk een botbreuk van meerdere kanten te bekijken.
Een röntgenfoto wijkt hiermee af van een CT-scan, al is de achterliggende techniek vergelijkbaar. Bij een CT-scan maken artsen vanuit een brede reeks hoeken honderden röntgenfoto’s. Het combineren hiervan met behulp van algoritmes creëert een 3D-beeld, wat je digitaal kunt ‘doorsnijden’. Dit maakt het mogelijk in een object te bekijken, en het object laag voor laag te bekijken.
Een CT-scan kan ook interessant zijn voor het onderzoeken van kunst. Zo kan met de techniek de binnenkant van een kunstobject tot in detail worden onderzocht. Dit zonder het object te beschadigen, zodat deze na analyse tentoongesteld kan worden.
De techniek kan in de kunstsector interessante inzichten opleveren. Bijvoorbeeld door zoals eerder al aangehaald de jaarringen van een houten beeld te bekijken. Of door te zoeken naar aanwijzingen voor de technieken of werkwijze die de kunstenaar hanteerde.
Een CT-scanner en een röntgenapparaat bestaan in de basis uit dezelfde componenten: een röntgenbron, een draaitafel en een detector. Voor een CT-scan moeten de posities van deze onderdelen tijdens de scan echter zeer nauwkeurig in beeld worden gebracht.
Onderzoekers van het CWI vereenvoudigen dit proces met een nieuwe methode. Deze methode maakt het mogelijk de vereiste positie te berekenen met behulp van uitsluitend een aantal metalen balletjes. De balletjes prikken de onderzoekers in een blok schuim, waarna zij deze met het object meescannen. Vervolgens berekenen zij de benodigde posities aan de hand van de locatie van de balletjes op de röntgenfoto, en gebruiken deze voor het maken van een CT-scan.
Diverse partijen zijn bij het onderzoek betrokken. Vanuit Nederland gaat het naast het CWI om het Leiden Institute of Advanced Computer Science en het Rijksmuseum in Amsterdam. Ook het British Museum in het Britse Londen en J. Paul Getty Museum in het Amerikaanse Los Angeles zijn betrokken.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Beeld: Roman Paroubek via Pixabay (op de foto: een traditionele CT-scanner in een ziekenhuis)
Het Britse leger gaat vervangende onderdelen deels direct in het veld printen. Enerzijds verlicht het zo de druk op de toeleveringsketen voor reserveonderdelen. Anderzijds maakt de 3D-printer moeilijk leverbare onderdelen sneller beschikbaar, waardoor voertuigen weer eerder operationeel zijn.
Onder de naam project Brokkr ontwikkelt het Britse leger een 3D-printer die op een vrachtwagen vervoerd kan worden. Zo kan in het veld een volledig functionele kant-en-klare 3D-printer worden neergezet voor het printen van onderdelen in metaal. De printer is daarbij in een standaard ISO-container geplaatst, wat het transport vereenvoudigt.
Nieuw is 3D-printen niet voor het Britse leger. Zo maakten de Royal Engineers in 2019 in Zuid-Sudan al gebruik van een 3D-printer voor het produceren van koppelingen voor leidingwerk. Deze speelden een cruciale rol in de realisatie en het onderhoud van een veldhospitaal. De Royal Engineers maakten toen gebruik van eenvoudige 3D-printers.
Inmiddels is het Britse leger overgestapt op Supersonic Particular Deposition (SPD). Dit is een technologie waarbij metaaldeeltjes ter grootte van een micron met behulp van gassen als helium of stikstof met een supersonische snelheid op een vast oppervlak worden afgevuurd. Bij de botsing ontstaat voldoende energie om de deeltjes met het onderliggende materiaal te laten hechten.
Het Britse leger wijst op de grote printsnelheid die SPD mogelijk maakt. Zo zijn grote objecten in relatief korte tijd produceerbaar. Een keerzijde van deze hoge printsnelheid is dat de nauwkeurig van het printproces beperkt is.
Het Britse leger wijst daarbij op een heat fusing-systeem dat de Britse luchtmacht gebruikt. Dit systeem maakt een hogere nauwkeurigheid, maar kan kleinere objecten printen en kent daarbij een lagere printsnelheid.
Het Britse leger wijst op diverse voordelen van het 3D-printen van componenten in het veld. Denk daarbij aan efficiëntie en reparatiesnelheid, maar ook aan transportkosten en het terugdringen van CO2-uitstoot door onderdelen niet te hoeven invliegen.
Lieutenant Colonel John Anthistle, Commanding Officer van het 9 Battalion Royal Electrical & Mechanical Engineers, wijst er echter ook op dat 3D-printen slechts onderdeel is van het productieproces. “De productie van een onderdeel begint met het ontwerp van het object en gaat door naar de vervaardiging, voordat er post-fabricageprocessen worden doorlopen zoals warmtebehandeling, frezen en afwerking. Daarbij maken we gebruik van veel van de meer traditionele ambachten en vaardigheden die binnen het Korps te vinden zijn”, aldus Lieutenant Colonel John Anthistle op de website van het Britse leger.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Beeld: shauking via Pixabay
Een Braziliaanse orthopeed en traumatoloog deelt op YouTube een video die toont hoe hij met behulp van de Apple Vision Pro een beschadigde pees in de schouder van een patiënt herstelt. De headset van het Amerikaanse techbedrijf ondersteunde de arts daarbij.
De Apple Vision Pro is een zogeheten ‘Mixed Reality’-headset. Mixed Reality combineert elementen van virtual reality (VR) en augmented reality (AR). Waar bij VR de gebruiker zich bevindt in een volledig virtuele wereld, legt AR een virtuele laag op de echte wereld.
De Apple Vision Pro is in februari 2024 op de markt verschenen. Het draait op visionOS, een besturingssysteem dat door Apple specifiek voor de headset is ontwikkeld. De Apple Vision Pro is een volledig losstaand apparaat. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Apple Watch, die gebruikers aan hun iPhone koppelen.
De headset is voorzien van een aluminium behuizing met glazen voorzijde. Gebruikers dragen de Apple Vision Pro op hun hoofd, waarbij een hoofdband zorgt dat de headset op zijn plek blijft zitten. Het apparaat is voorzien van twee 4K-schermen, waarbij ieder oog een eigen scherm tot zijn beschikking heeft. In totaal zijn vijf sensoren en twaalf camera’s aanwezig om de virtuele ervaring van gebruikers mogelijk te maken.
De Apple Vision Pro kan ongeveer twee uur operationeel zijn op een acculading. De accu is extern en via een kabel met de headset verbonden. Voor gebruikers die een bril dragen bestaat de mogelijkheid optische inzetstukken met lenzen van Zeiss te gebruiken, die zij magnetisch in de headset kunnen bevestigen.
De headset is door een Braziliaanse arts gebruikt voor het uitvoeren van een schouderoperatie. De volledige operatie is daarbij door de arts vanuit zijn oogpunt vastgelegd. Hij laat zien hoe een dergelijke operatie verloopt, en op welke manier een headset als de Vision Pro hem daarbij ondersteunt.
Met behulp van de headset kon de arts tijdens de operatie onder meer de schouder in 3D bekijken, en deze 3D-weergave gebruiken om de incisie op de schouder te markeren. Ook toont de video hoe de arts virtueel door zijn aantekeningen over de patiënt bladert, die onder meer diverse medische beelden omvatten.
Het is niet mogelijk de video te embedden door de aard van de content, waaraan YouTube leeftijdsbeperkingen koppelt. Je vindt de video hier.
Het is niet voor het eerst dat de Apple Vision Pro tijdens een operatie is gebruikt. Chirurgen van het Britse Cromwell Hospital voerden in maart voor het eerst in zowel het Verenigd Koninkrijk (VK) als Europa een operatie uit met de Apple Vision Pro. Het ging toen om twee operaties aan de ruggengraat met behulp van microchirurgie.
De headset is toen gecombineerd met AI-software van het bedrijf ExEx. Het Cromwell Hospital gebruikt AI-technologie van het bedrijf voor het optimaliseren van chirurgische procedures. De combinatie gaf chirurgen tijdens de operatie onder meer toegang tot holografische beelden. Ook konden zij zonder aanrakingen onder meer instructies raadplegen. Het Cromwell Hospital meldt dat dit onder meer de efficiëntie van de operatie significant vergroot, en de patiëntresultaten helpt verbeteren.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Beeld: Apple
Technologisch leiderschap en concurrentiekracht moeten in de opvolger van het Europese Horizonprogramma centraal staan, stellen FME en de Europese koepel van de technologische industrie Orgalim. De huidige geopolitieke status vraagt volgens de partijen om een ambitieus Kaderprogramma 10 en een budget van 200 miljard euro.
Horizon is het R&D-programma van de Europese Unie (EU). Het gaat om een kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, gericht op de periode 2021-2027. Het doel van Horizon is het versterken van de wetenschappelijke en technologische basis van de EU. Onder meer door het ontwikkelen van oplossingen voor beleidsprioriteiten, waarbij gedacht kan worden aan de groene en digitale transitie.
Via Horizon is 95,5 miljard euro aan investeringen beschikbaar voor onderzoek en innovatie. Nederlandse partijen scoren goed. Iedere euro die Nederland in Horizon steekt, verdienen we anderhalf keer terug. Horizon Europe steunt op drie pijlers: wetenschap op niveau, wereldwijde uitdagingen en Europees industrieel concurrentievermogen, en een innovatief Europa.
Horizon Europa is de opvolger van het eerdere Horizon 2020-programma. Dit programma met een budget van bijna 80 miljard euro was beschikbaar in de periode 2014-2020.
Tegelijkertijd zien FME en Orgalim ook bedreigingen. Zij uiten hun zorgen over de bedreigde positie van Europa in de wereld en veranderde geopolitieke omstandigheden. Concreet wijzen zij daarbij op het binnenvallen van Oekraïne door Rusland, de Inflation Reduction Act (IRA) in de Verenigde Staten (VS) en de leidende rol van China bij 37 van 44 sleuteltechnologieën.
Ook wijzen de partijen op het krimpende Europese aandeel in de industrie wereldwijd. Waar het Europese aandeel tien jaar geleden nog net zo groot was als dat van China, is dat inmiddels nog maar de helft. “Strategische innovatiepolitiek is dus bittere noodzaak, en daar hoort een ambitieus Europees R&D-programma bij”, schrijven FME en Orgalim in een verklaring.
De onderhandelingen over het volgende kaderprogramma (KP10) vinden de komende periode plaats. FME wijst op het belang van het versterken van de Europese concurrentiekracht en technologisch leiderschap via dit programma. “Om bij te blijven met de wereldwijde stijging van R&D-uitgaven, moeten zowel Europa als Nederland de 3%-norm halen. Een verdubbeling van het budget van KP10 past bij die ambitie”, schrijft FME.
De ondernemersorganisatie voor de technologische industrie wil KP10 aantrekkelijker maken voor het innovatieve bedrijfsleven door het private aandeel van het budget te verhogen naar een derde, en de focus te leggen op sleuteltechnologieën die helpen met de aanpak van maatschappelijke uitdagingen. “Zo bedenken we niet alleen innovaties in Europa, maar maken we die ook”, aldus FME.
“Europa moet in een onzekere en veranderde wereld daarom zelf het stuur vastpakken. Slimme publieke investeringen in onderzoek en innovatie zijn cruciaal. We willen dat het zwaartepunt van de ontwikkeling en productie van sleuteltechnologieën, zoals micro-elektronica, fotonica en quantumtechnologie, zich ook in Europa bevindt. Daarmee kunnen we de zorg verbeteren, een schonere wereld maken en onze huizen verwarmen. Door sleutelposities in waardeketens in te nemen, worden we na zonnepanelen en elektrische auto’s niet ook voor andere technologieën ongewenst afhankelijk”, besluit de ondernemersorganisatie.
FME en Orgalim lichten hun betoog verder toe in een position paper, die hier beschikbaar is.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Beeld: Dimitris Vetsikas via Pixabay
De Inceptiv oplaadbare spinal cord stimulator (CSC) van Medtronic is in de Verenigde Staten (VS) door de Food and Drug Administration (FDA) goedgekeurd voor de behandeling van chronische pijn. Het apparaat vangt biologische signalen op via de ruggengraat, en past de stimulatie die het geeft in real-time aan op deze signalen. Dit zorgt dat de werking van de SCS beter aansluit op de klachten van patiënten. De Inceptiv ontving in augustus al een CE-markering in de Europese Unie (EU).
Een SCS is al een bekend methode voor het verlichten van chronische pijn. Traditionele varianten van een SCS geven constante, milde elektrische signalen af aan de patiënt. Deze signalen onderbreken pijnsignalen, en zorgt dat zij de hersenen niet bereiken. In de praktijk zorgt dit ervoor dat de patiënt geen of minder pijn meer ervaart.
De stimulatie die een patiënt in een optimale situatie krijgt, varieert echter en is afhankelijk van allerlei factoren. Indien een patiënt bijvoorbeeld lacht of niest, kan dit impact hebben op de pijn die zij ervaren en daarmee de behoefte aan stimulatie via de SCS. Denk echter ook aan simpelweg vooroverbuigen, bijvoorbeeld om iets op te pakken.
Doordat de stimulatie die de SCS niet altijd optimaal aansluit op de behoefte, zorgt niet alleen voor pijnklachten. Het kan ook aanleiding zijn de stimulatie die een SCS afgeeft permanent te verlagen, om overstimulatie tegen te gaan. Een gevolg hiervan is echter ook dat de werking van de SCS verminderd, en patiënten minder pijnverlichting ervaren.
Met de Inceptiv speelt Medtronic hierop in. Deze innovatieve SCS meet biologische signalen en zorgt dat de stimulatie die het afgeeft altijd nauwkeurig is afgestemd op de behoefte van de patiënt. Medtronic maakt daarbij gebruik van een gepatenteerd algoritme voor het detecteren van zogeheten Evoked Compound Action Potentials (ECAP’s). Het lichaam genereert deze signalen in reactie op elektrische stimulatie.
Met behulp van ECAP’s is het mogelijk te meten hoeveel zenuwweefsel is geactiveerd in de ruggengraat, en maakt real-time aanpassingen aan de stimulatie mogelijk. Inceptiv voert deze meting 50 keer per seconde uit, en past de stimulatie die het geeft hierop in real-time aan.
Een ander voordeel van de Inceptiv is dat dragers van het apparaat zonder beperkingen toegang hebben tot beeldvormende technologie, zoals MRI-scanners. Het is daarbij volgens Medtronics de enige FDA-goedgekeurde closed-loop SCS die voor het volledige lichaam 3T MRI-toegang biedt. Dit is een belangrijk aandachtspunt, aangezien volgens onderzoek tot 84% van de patiënten met een SCS binnen vijf jaar na de implantatie minimaal één MRI-scan nodig hebben.
Auteur: Wouter Hoeffnagel
Beeld: Medtronic